Maskers
één masker om te bedwingen: de woede
wanneer ik winkel door dit weiland
onze polder-parochie
baant het bloed zich naar mijn duizelende hoofd
spuug ik spetters in stilte
tegen de broeders van het droge brood
tegen vers bespoten appels en dode koeien
druipend op de rimpels
van onze monopolie-anarchie
en één masker voor verdriet
met botte bijl splijt ik de kist waarin jij verloren ging
om nog één maal in een zacht zilver meer te baden
ik klief het rotte hout tot spaanders
en bouw jouw lege kist uit
tot een huis voor mij alleen
en één nog voor de pijn
één voor mijn rantsoen
voor mijn reis naar het eiland van Nooit verlaten zijn
met vruchten van vrede vier ik het feest van Nooit verlaten zijn
lig ik tussen zand en zon in een oase van Nooit verlaten zijn
op dit eiland zal ik blijven en nooit verlaten zijn
want ik heb één masker om te lachen
gieren, brullen, grimas, knipoog, glimlach, bulderlach
hi-la-ri-teit
tot ik sterf in valse kreet
en één masker waarmee ik voorwend
dat ik nergens iets van weet –